Waarom verlaat U mij

Waarom verlaat U mij in mijn verdriet?
Waarom, mijn God, hoort U mijn schreeuwen niet?
Ik smeek U – ach, ik smeek U alle dagen,
maar krijg geen antwoord op mijn bange vragen.

Mijn ouders werden wél door U gered
als zij U hoopvol zochten in gebed.
Zij riepen U om hulp en ze ontkwamen.
Niemand van hen hoefde zich ooit te schamen.

Maar ik, ik lijk een worm; ik heb geen kracht.
Ik word bespot, door iedereen veracht.
Ze grijnzen zonder spoor van medelijden:
‘Nu maar eens zien of God hem kan bevrijden.’

Van jongs af aan heb ik op U vertrouwd -
maar nu ben ik alleen en doodsbenauwd.
Een kudde stieren heeft mij ingesloten.
Ik word geplet onder hun zware poten.

Mijn hart gaat stuk, mijn hele lijf verkrampt.
Mijn leven is als water dat verdampt.
Ik ben een potscherf die ligt uit te drogen.
Het licht dooft uit; ik heb de dood voor ogen.

Als wrede honden staan ze om mij heen.
Hun spijkers gingen mij door merg en been.
Ze dobbelen een potje om mijn kleren,
en niemand, niemand lijkt het iets te deren.

Hoe lang nog, Heer? Haast U toch dichterbij.
Kom mij te hulp, ontferm U over mij.
Of ben ik werkelijk voorgoed verloren?
Zult U mij niet uiteindelijk verhoren?

                           ---

Ik weet, mijn God, dat U toch bij mij bent.
Straks maak ik dat aan heel uw volk bekend.
Ook mij zult U uw grote trouw bewijzen,
en wie het hoort, zal U van harte prijzen.

U luistert als een zwakkeling U smeekt.
U bent het die zijn boeien openbreekt.
Wie honger heeft, zult U te eten geven.
Wie naar U zoekt, mag eeuwig met U leven.

De hele wereld zal U loven, Heer.
Zelfs wie gestorven is brengt U straks eer.
Van kind tot kind zal men uw naam bezingen,
want U regeert en U doet grote dingen.

Waarom verlaat U mij in mijn verdriet?
Waarom, mijn God, hoort U mijn schreeuwen niet?
Ik smeek U – ach, ik smeek U alle dagen,
maar krijg geen antwoord op mijn bange vragen.

Mijn ouders werden wél door U gered
als zij U hoopvol zochten in gebed.
Zij riepen U om hulp en ze ontkwamen.
Niemand van hen hoefde zich ooit te schamen.

Maar ik, ik lijk een worm; ik heb geen kracht.
Ik word bespot, door iedereen veracht.
Ze grijnzen zonder spoor van medelijden:
‘Nu maar eens zien of God hem kan bevrijden.’

Van jongs af aan heb ik op U vertrouwd -
maar nu ben ik alleen en doodsbenauwd.
Een kudde stieren heeft mij ingesloten.
Ik word geplet onder hun zware poten.

Mijn hart gaat stuk, mijn hele lijf verkrampt.
Mijn leven is als water dat verdampt.
Ik ben een potscherf die ligt uit te drogen.
Het licht dooft uit; ik heb de dood voor ogen.

Als wrede honden staan ze om mij heen.
Hun spijkers gingen mij door merg en been.
Ze dobbelen een potje om mijn kleren,
en niemand, niemand lijkt het iets te deren.

Hoe lang nog, Heer? Haast U toch dichterbij.
Kom mij te hulp, ontferm U over mij.
Of ben ik werkelijk voorgoed verloren?
Zult U mij niet uiteindelijk verhoren?

                           ---

Ik weet, mijn God, dat U toch bij mij bent.
Straks maak ik dat aan heel uw volk bekend.
Ook mij zult U uw grote trouw bewijzen,
en wie het hoort, zal U van harte prijzen.

U luistert als een zwakkeling U smeekt.
U bent het die zijn boeien openbreekt.
Wie honger heeft, zult U te eten geven.
Wie naar U zoekt, mag eeuwig met U leven.

De hele wereld zal U loven, Heer.
Zelfs wie gestorven is brengt U straks eer.
Van kind tot kind zal men uw naam bezingen,
want U regeert en U doet grote dingen.

Informatie

Bijbelgedeelte: Psalm 22
Tekst: Arie Maasland

Video-opname

Van dit lied is nog geen video-opname beschikbaar. Kunt u goed zingen en wilt u een opname maken? Stuur dan de geluidsopname in naar info@dichtbijdebijbel.nl en wellicht wordt uw opname op YouTube geplaatst.

Abonneer op het YouTube kanaal:


© Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden

© 2024 Dicht bij de Bijbel
Webontwikkeling: m&m web-it