Lied der liederen (1)

Zij 
1. Jouw liefde voor mij is volkomen, 
ja, beter dan de beste wijn. 
Ik voel jouw liefde in mij stromen, 
kus mij nu wij weer samen zijn. 
Draag mij je koningskamer binnen, 
ver bij de anderen vandaan. 
Want ik wil jou alleen beminnen - 
kom liefste, laten we snel gaan. 

 2. Je bent zo mooi, het is geen wonder 
dat ieder meisje houdt van jou. 
Jij houdt van mij - dat is bijzonder, 
want ik ben maar een zwarte vrouw. 
Omdat men mij de rug toekeerde 
ben ik getekend door verdriet. 
Hoewel de zon mijn huid verweerde 
weet ik dat jij mijn schoonheid ziet. 

 3. Al lange tijd zijn we gescheiden, 
te lang heb ik je niet gekust. 
Waar laat je nu de schapen weiden, 
waar zoek je ’s middags even rust? 
Of moet ik soms naar al je vrienden 
en zoekend langs hun kudden gaan? 
Zeg mij toch waar ik je kan vinden, 
mijn liefste, dan kom ik eraan. 

Hij 
4. Als je me zoekt, volg dan de sporen, 
dan weet je waar ik schapen weid. 
Bij jou, de mooiste, wil ik horen, 
ik wacht op je de hele tijd. 
Laat mij je sieraden bekijken, 
je ring en kettingen van goud - 
de giften waarmee ik liet blijken 
dat ik intens veel van je houd. 

Zij 
5. Ik lig te rusten bij mijn koning. 
Terwijl hij slaapt, streel ik hem zacht. 
Mijn balsem geurt als zoete honing, 
als bloesem in de zomernacht. 
Groen is ons bed en cederbomen 
staan als beschutting om ons heen. 
Mijn liefde voor hem is volkomen, 
ja, hij en ik zijn samen één.

Zij 
1. Jouw liefde voor mij is volkomen, 
ja, beter dan de beste wijn. 
Ik voel jouw liefde in mij stromen, 
kus mij nu wij weer samen zijn. 
Draag mij je koningskamer binnen, 
ver bij de anderen vandaan. 
Want ik wil jou alleen beminnen - 
kom liefste, laten we snel gaan. 

 2. Je bent zo mooi, het is geen wonder 
dat ieder meisje houdt van jou. 
Jij houdt van mij - dat is bijzonder, 
want ik ben maar een zwarte vrouw. 
Omdat men mij de rug toekeerde 
ben ik getekend door verdriet. 
Hoewel de zon mijn huid verweerde 
weet ik dat jij mijn schoonheid ziet. 

 3. Al lange tijd zijn we gescheiden, 
te lang heb ik je niet gekust. 
Waar laat je nu de schapen weiden, 
waar zoek je ’s middags even rust? 
Of moet ik soms naar al je vrienden 
en zoekend langs hun kudden gaan? 
Zeg mij toch waar ik je kan vinden, 
mijn liefste, dan kom ik eraan. 

Hij 
4. Als je me zoekt, volg dan de sporen, 
dan weet je waar ik schapen weid. 
Bij jou, de mooiste, wil ik horen, 
ik wacht op je de hele tijd. 
Laat mij je sieraden bekijken, 
je ring en kettingen van goud - 
de giften waarmee ik liet blijken 
dat ik intens veel van je houd. 

Zij 
5. Ik lig te rusten bij mijn koning. 
Terwijl hij slaapt, streel ik hem zacht. 
Mijn balsem geurt als zoete honing, 
als bloesem in de zomernacht. 
Groen is ons bed en cederbomen 
staan als beschutting om ons heen. 
Mijn liefde voor hem is volkomen, 
ja, hij en ik zijn samen één.

Informatie

Melodie: Lied 118 Op U, mijn Heiland, blijf ik hopen
Bijbelgedeelte: Hooglied 1
Tekst: Jan Pieter Kuijper

Video-opname

Van dit lied is nog geen video-opname beschikbaar. Kunt u goed zingen en wilt u een opname maken? Stuur dan de geluidsopname in naar info@dichtbijdebijbel.nl en wellicht wordt uw opname op YouTube geplaatst.

Abonneer op het YouTube kanaal:


© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden

© 2024 Dicht bij de Bijbel
Webontwikkeling: m&m web-it