Lied der liederen (2)

Hij
1. Vol luister komt een lelie uit de knop
waar doorgaans distels dreigen te verdrogen.
De pracht van mijn vriendin verblindt mijn ogen;
geen ander meisje kan daar tegenop.

Zij
2. Ik ben de hitte van de zon ontvlucht
om in de schaduw even bij te komen
onder mijn liefste, boom van alle bomen.
Hij geeft mij van zijn hemels zoete vrucht.

3. Hij neemt me mee de feestzaal binnen en
serveert voor mij de allerbeste wijnen.
Hij frist mij op met appels en rozijnen,
omdat ik duizelig van liefde ben.

4. Hij legt zijn linkerhand onder mijn hoofd,
terwijl de rechter- alles aan wil raken.
Maar, meisjes, laat de hartstocht niet ontwaken,
voordat je je geliefde trouw belooft.

5. Daar komt mijn liefste aangerend, hij lijkt
wel op een dartel veulen in de weide,
genietend van het jonge jaargetijde.
Hij roept mij als hij door mijn venster kijkt.

Hij
6. Sta op, mooi meisje, kom, laten we gaan.
De winter en de regen zijn verdwenen
en vogels zingen, bloemen zijn verschenen.
De zangtijd van de tortelduif breekt aan.

7. Kijk hoe de bomen vol met bloesem staan,
en hoe de krokusvelden vrolijk kleuren.
Geniet van hoe de druiventrosjes geuren.
Mijn allermooiste, kom, laten we gaan.

8. Ik ben een doffer die zijn duifje ziet:
ze koert zo prachtig van de hoge daken.
Ik span me in om jou het hof te maken,
terwijl ik van je mooie stem geniet.

Hij en zij
9. Wie helpt ons voor de oogst verloren gaat
om alle kleine vossen snel te vangen?
Ze breken tere ranken, graven gangen,
terwijl de wijngaard vol met druiven staat.

Zij
10. De nacht in deze lente maakt ons één.
De lelieknop ontluikt, ze is voldragen.
Kom steeds, wanneer de schaduwen vervagen
bij mij en laat mij ’s avonds nooit alleen.

Hij
1. Vol luister komt een lelie uit de knop
waar doorgaans distels dreigen te verdrogen.
De pracht van mijn vriendin verblindt mijn ogen;
geen ander meisje kan daar tegenop.

Zij
2. Ik ben de hitte van de zon ontvlucht
om in de schaduw even bij te komen
onder mijn liefste, boom van alle bomen.
Hij geeft mij van zijn hemels zoete vrucht.

3. Hij neemt me mee de feestzaal binnen en
serveert voor mij de allerbeste wijnen.
Hij frist mij op met appels en rozijnen,
omdat ik duizelig van liefde ben.

4. Hij legt zijn linkerhand onder mijn hoofd,
terwijl de rechter- alles aan wil raken.
Maar, meisjes, laat de hartstocht niet ontwaken,
voordat je je geliefde trouw belooft.

5. Daar komt mijn liefste aangerend, hij lijkt
wel op een dartel veulen in de weide,
genietend van het jonge jaargetijde.
Hij roept mij als hij door mijn venster kijkt.

Hij
6. Sta op, mooi meisje, kom, laten we gaan.
De winter en de regen zijn verdwenen
en vogels zingen, bloemen zijn verschenen.
De zangtijd van de tortelduif breekt aan.

7. Kijk hoe de bomen vol met bloesem staan,
en hoe de krokusvelden vrolijk kleuren.
Geniet van hoe de druiventrosjes geuren.
Mijn allermooiste, kom, laten we gaan.

8. Ik ben een doffer die zijn duifje ziet:
ze koert zo prachtig van de hoge daken.
Ik span me in om jou het hof te maken,
terwijl ik van je mooie stem geniet.

Hij en zij
9. Wie helpt ons voor de oogst verloren gaat
om alle kleine vossen snel te vangen?
Ze breken tere ranken, graven gangen,
terwijl de wijngaard vol met druiven staat.

Zij
10. De nacht in deze lente maakt ons één.
De lelieknop ontluikt, ze is voldragen.
Kom steeds, wanneer de schaduwen vervagen
bij mij en laat mij ’s avonds nooit alleen.

Informatie

Melodie: Psalm 116
Bijbelgedeelte: Hooglied 2
Tekst: Jan Pieter Kuijper

Video-opname

Van dit lied is nog geen video-opname beschikbaar. Kunt u goed zingen en wilt u een opname maken? Stuur dan de geluidsopname in naar info@dichtbijdebijbel.nl en wellicht wordt uw opname op YouTube geplaatst.

Abonneer op het YouTube kanaal:


© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden

© 2024 Dicht bij de Bijbel
Webontwikkeling: m&m web-it