Farizeeër en tollenaar
Farizeeër
Vrijmoedig durf ik voor Uw troon te staan.
Heb ik mezelf niet altijd goed gedragen?
Aan al Uw eisen heb ik trouw voldaan.
Voorbeeldig ben ik; U hebt niets te klagen.
U bent mijn God; ik buig voor Uw gezag.
Ik eer Uw naam en spreek gewijde woorden.
Ik houd mij rustig op de sabbatdag.
Natuurlijk zou ik niemand ooit vermoorden.
Nog nooit heb ik een vreemde vrouw betast.
Aan roof ben ik niet schuldig, noch aan stelen.
Begeerig ben ik niet; ik bid, ik vast
en ben bereid mijn centen uit te delen.
Ik dank U, God, dat ik U vlijtig dien –
meer dan die geestelijke armoedzaaier
die zijn gezicht hier durft te laten zien:
zo’n tollenaar, zo’n schaamteloze graaier.
Tollenaar
Beschaamd sla ik voor U mijn ogen neer.
U kent mij, God, en mijn ontspoorde leven.
Wijs mij niet af nu ik mij tot U keer.
Ik heb het niet verdiend, wil mij vergeven.

Weerspiegeld